Nederland hanteert referentienormen voor maatschappelijke voorzieningen bij stadsontwikkelingen
In zowel Nederland als Vlaanderen wordt steeds meer aandacht besteed aan de rol van maatschappelijke voorzieningen. Scholen, sportaccommodaties, cultuurcentra en openbare ruimten zijn essentieel om wijken leefbaar te houden. Maar de manier waarop Nederland en Vlaanderen deze voorzieningen plannen, financieren en organiseren, verschilt aanzienlijk. Nederland zet sterk in op meetbare normen terwijl Vlaanderen vertrekt vanuit een brede visie op stedelijkheid en de verwevingsopgave.
Het belang van maatschappelijke voorzieningen
Het belang van maatschappelijke voorzieningen staat niet ter discussie. Ze dragen bij tot de leefbaarheid van buurten, steden en regio’s. Het gaat bijvoorbeeld om het bevorderen van de fysieke en mentale gezondheid van bewoners, het tegengaan van eenzaamheid en het verkleinen van gezondheidsverschillen, het vergroten van kansen voor kinderen en het stimuleren van de sociale cohesie in de buurt. Een aantal voorzieningen worden best op project- of buurtniveau georganiseerd worden, terwijl anderen stads- of regiobreed gepland kunnen worden. Het schoentje wringt dus niet op visieniveau maar bij de uitvoering. Het programmeren, financieren en organiseren van maatschappelijke uitdagingen is complex. Door referentienormen als gids te gebruiken, kan hier al in een vroeg stadium concreet over nagedacht worden.
Referentienormen als gids: het Nederlandse voorbeeld
Nederland ontwikkelt stilaan een beleid dat uitgaat van referentienormen. Deze normen geven concreet aan hoeveel ruimte nodig is voor maatschappelijke voorzieningen per 1.000 woningen. Ze zijn niet bindend, maar fungeren als leidraad bij het plannen van woonwijken en stedelijke gebieden. Ze geven inzichten in de gewenste aantallen en vervolgens ook de haalbaarheid ervan. Bovendien vormen ze een goede onderlegger voor gesprekken met stakeholders. In de referentienormen van Den Haag bijvoorbeeld lezen we dat er 125 m² buurthuis per 1.000 woningen dient geprogrammeerd te worden bij ontwikkelingen in stedelijk gebied.
Zwolle
In Zwolle worden bijvoorbeeld quick-scans en de arrangementenmonitor gebruikt om demografische gegevens te analyseren en ze te koppelen aan aanwezige voorzieningen. Zo kan de gemeente snel inspelen op de behoeften van de buurt, zoals extra sportvelden of zorgvoorzieningen.
Amsterdam
Amsterdam is een ander voorbeeld. Sinds 2018 gebruikt de stad referentienormen specifiek voor transformatie- en verdichtingsgebieden. Hierdoor weet men hoeveel ruimte er nodig is voor bijvoorbeeld scholen en buurthuizen. De normen zijn flexibel: als uit buurtgesprekken blijkt dat jongeren in een wijk meer ruimte nodig hebben, kan hiervan afgeweken worden.
Financiering van voorzieningen
Een bekend knelpunt is de financiering van maatschappelijke voorzieningen. Ze hebben doorgaans geen verdienmodel en worden daarom, zeker vanuit het oogpunt van de ontwikkelaar, vooral als kost bekeken. Het toepassen van erfpacht of vruchtgebruik nadat lokale besturen zelf de grond verworven hebben is een veelgebruikte oplossing. Ondertussen wordt ook steeds meer gebruik gemaakt van bijdragen in fondsen die maatschappelijke voorzieningen ondersteunen of een doorgedreven verweving met andere functies die wel een verdienmodel hebben. De rol van het opdrachtgeverschap, waarbij slimme coalities en brede investeringen aangemoedigd worden, kan ook belangrijk zijn. Het Nederlandse Watertorenberaad lanceerde de publicatie Samen Slim als leidraad om een maatschappelijk investeringsmodel te helpen opzetten.
Vlaanderen: een visie op stedelijkheid
In Vlaanderen ligt de focus op een overkoepelende visie op stedelijke vernieuwing. Vlaanderen staat voor grote uitdagingen door de versnippering van bebouwing. Uit een studie van het Departement Omgeving blijkt bijvoorbeeld dat verspreide bebouwing veel duurder is in termen van infrastructuur en mobiliteit. Een huishouden in een Vlaamse dorpskern gebruikt bijvoorbeeld tweemaal zoveel auto’s als een stadsbewoner. De kosten voor wegen en riolering zijn er zelfs zeven keer hoger dan in stedelijke gebieden. Dit maakt het voor Vlaanderen cruciaal om in te zetten op compacte en multifunctionele stedelijke ontwikkeling. In opdracht van de Vlaamse Regering werd zo het manifest ‘Stedelijkheid is een collectieve uitdaging’ ontwikkeld door het Hannah Arendt Instituut. Het benadrukt de vijf kernkwaliteiten van stedelijkheid: dichtheid, diversiteit, duurzaamheid, democratie en digitalisering. Ook de startnota ‘Slim Wonen en Leven’ brengt de opgave concreet in beeld, met vier pijlers als uitgangspunt voor het beleid:
- Duurzame woning en omgeving
- Slimme locatie
- Aanbod op maat van de woonbehoefte
- Duurzame woonwensen.
Verweving
De afgelopen jaren werd al heel sterk ingezet op het principe van verweving als oplossing voor verschillende uitdagingen, inclusief de opgave om maatschappelijke voorzieningen mee op te nemen in ontwikkelingen. Het gaat onder meer over studiewerk, het aanstellen en begeleiden van verweefcoaches, enzovoort. De verwevingsopgave wordt in 2025 op initiatief van VLAIO kracht bijgezet met onder meer de uitrol van een Lerend Netwerk rond verweving en een onderzoek naar beschikbare data en tools die het beleid mee kunnen helpen vormgegeven of uitvoeren. Met de Green Deal Waarde(n)vol Verweven wordt de koppeling naar duurzaamheid gemaakt en zuinig ruimtegebruik gemaakt.